04/12/2024
HIERONDER VOLGT BIJDRAGE YME KUIPER OVER AUKE VD WOUD. Afgelopen donderdagavond leidde prof. Yme Kuiper in de Dorpskerk Huizum het werk in van de hoofdgast van die avond: prof. Auke van der Woud. Achtereen in de zaal bleek dat verhaal moeilijk te verstaan. Daarom publiceren wij zijn bijdrage hier alsnog. Ook is een artikel in de L.C. bijgevoegd over een andere bijdrage vdie avond, nl. van Peter de Haan over 'de grootste Leeuwarders in de 19e eeuw'.
INLEIDING YME KUIPER:
Dames en heren,
Het is mij een eer en genoegen het werk van Auke van der Woud heel kort bij u in te leiden. Ik bepaal me daarbij helemaal tot zijn reeks van boeken over Nederland in de 19de eeuw. Mijn eigen leeservaringen zijn uitgangspunt. Maar ik geef ruiterlijk toe dat ik het basisidee voor mijn verhaaltje gestolen heb van de Amerikaanse antropoloog Clifford Geertz. Die publiceerde ooit een mooi boek over de antropoloog als schrijver. En zo ga ik direct de emeritus hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis Auke van der Woud, transformeren in een antropoloog die het Nederland van de negentiende eeuw heeft bestudeerd als een ver en vreemd land. Op die manier ontstond een heel eigensoortig, intrigerend oeuvre, waarvan het begin ligt in 1987. Bij het toen verschenen proefschrift van Van der Woud, getiteld Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848. Zoals Clifford Geertz het wonderlijke boek Het trieste der tropen van de Franse antropoloog Lévi-Strauss gebruikte om te laten zien hoe schrijverschap nauw verbonden is met antropologisch onderzoek, zo tracht ik dat met Auke van der Woud en zijn onderzoek naar de 19de eeuw te doen. Let wel, het is een poging.
De reis van Auke van der Woud door de 19de eeuw van Nederland begon in Duitsland. Als een winterreis. Hoor maar wat hij zelf daarover schrijft in zijn ‘Woord vooraf’ van de herschreven versie van Het lege land, het in 2022 verschenen boek De Nederlanden. Het lege land 1800-1850 : ‘Het Nederland van de negentiende eeuw is verdwenen in de tijd, het bestaat alleen nog in onze verhalen. Die verhalen worden steeds uitgebreider en beter, onze kennis van dat land wordt groter.’ Ik stop hier even om te constateren dat in deze paar geciteerde zinnen veel geschiedfilosofie verscholen zit. Over narratieve geschiedschrijving bijvoorbeeld. Zulke verborgen lagen filosofie kom je overal tegen in het werk van Van der Woud. Ik ga verder met het citaat: ‘Het gevoel van de Wanderer in de Winterreise van Wilhelm Müller en Franz Schubert (1824) draag ik echter nog altijd met me mee: “Fremd bin ich eingezogen/Fremd zieh’ ich wieder aus’. Ik gebruikte die woorden in het boek van 1987 als motto, en ze zijn nog steeds altijd waar.’ Einde citaat. Die ‘Wanderer’, dolende reiziger, zie ik als de antropoloog in Van der Woud.
Nu pak ik er vervolgens even Van der Wouds Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland bij. Dat boek verscheen in 2006. Ik beschouw het als hét sleutelboek in zijn reeks van monografieën over de negentiende eeuw. Modernisering en rationalisering zijn de kernthema’s, om het in termen van socioloog Max Weber te formuleren. Een nieuwe wereld heeft ook een motto. Te lang om hier nu voor te lezen. ’t Komt er op neer dat de materiële werkelijkheid ons mensen aandient als een bepaalde voorstelling, een idee. Het citaat stamt uit de uitgebreide versie van 1859 van het hoofdwerk van de Duitse idealistische filosoof Schopenhauer: Die Welt als Wille und Vorstellung. Mooie, kernachtige titel. Dat geldt ook voor Van der Wouds boeken. De eerste druk van Die Welt verscheen in 1819. Zitten we waarachtig weer in Duitsland. In het land van denkers en dichters, zoals Madame De Stael ooit schreef. Is dat nou toeval bij Van der Woud? Ik denk van niet. Pakken we zijn De Nieuwe mens. De culturele revolutie in Nederland rond 1900, verschenen in 2015, er eens bij. Al weer een motto van een filosoof. Geciteerd uit de Nederlandse vertaling van 1968 van een oorspronkelijk Amerikaans boek: De eendimensionale mens. Studies over de ideologie van de hoog-industriële samenleving. Hé, is dat niet hét boek van Herbert Marcuse, die Duits- Amerikaanse filosoof en socioloog? Klopt, Marcuse was geboren in Berlijn in 1898. Ook dit citaat is te lang om voor te lezen. Cruciaal daarin is de gedachte die Van der Woud uitlegt in zijn ‘Woord vooraf’ van De Nieuwe mens. Daaruit citeer ik wel even: ‘Dit boek is een voorstel om anders over onze cultuur in de afgelopen anderhalve eeuw te gaan denken. Niet meer met zo veel exclusieve aandacht voor het intellectuele en het kunstzinnige. We hebben een cultuurgeschiedenis nodig die beter aansluit bij de huidige complexe onoverzichtelijke cultuur. Een geschiedenis die met een antropologische en sociologische belangstelling wordt geconstrueerd, met een opvatting waarin cultuur breed wordt opgevat: een geschiedenis van de massacultuur.’ Einde citaat. Nog in dezelfde alinea wijst Van der Woud op de materialistische inslag van de massacultuur, die tegelijkertijd een cultuur van massaal individualisme is. Waar liggen nu volgens Van der Woud de wortels van deze massacultuur? Eenmaal raden, juist ja – al in de negentiende eeuw! En tot hoe lang bleef die cultuur met de grote C nog tegenstribbelen? In Nederland tot in de jaren 1960, vermoedt Van der Woud.
Bij de verschijning van Het lege land in 1987 was de ontvangst uiterst positief. Het terra incognita van de Nederlandse landschappen van de eerste helft van de negentiende was nu pas in kaart gebracht. Juist de heldere stijl van het boek werd alom geprezen. Helemaal terecht vond ik in de vroege jaren 1990. Zelf gebruikte ik Het lege land voor mijn proefschrift en daarna in een hoofdstuk van de stadgeschiedenis van Leeuwarden. Wat had de auteur zijn boek fraai geordend, zo niet gecomponeerd. Mooi vond ik in het ‘Voorwoord’ uit 1987 te lezen dat Van der Woud inspiratie had gevonden in het werk van de antropoloog Lévi-Strauss. Die had in de jaren 1930 veldwerk verricht onder Indianenstammetjes in het Braziliaanse Amazonegebied. Daar ontdekte hij de verborgen structuren van hun wilde denken en hun vreemde instituties.
Heel soms doet Van der Woud me denken aan W.F. Hermans. Heel soms hoor, zeker niet in alle opzichten. Zo heeft Hermans eens gezegd dat hij nooit de perfecte roman heeft geschreven die hij aanvankelijk in zijn hoofd had. Daarom zat hij in elke nieuwe druk van zijn romans veranderingen aan te brengen. Laat Van der Woud nu hetzelfde hebben gedaan met Het lege land. In Coronatijd herlas hij zijn boek van 1987. En dacht toen: dat moet anders, want ik zie dat nu anders. En zo ging Het Lege land helemaal over de kop. Stilistisch maar ook qua argumentatie en hoofdstuktitels. Alleen het fraaie slothoofdstuk over het nog in de negentiend eeuw bestaande geloof in hekserij en toverij bleef nagenoeg hetzelfde. Nieuw was Van der Wouds visie op de kanalen- en- straatwegen-koning Willem I. Niks geen grote initiatiefnemer van de modernisering van Nederland, stelt hij vast. Vanwege zijn autocratisch bestuur en op eigen gewin gerichte politiek is Willem I de grote rem geweest op infrastructurele en rechtsstatelijke verandering in Nederland. Pas na het aftreden van deze zogeheten koopman-koning en daarna aangejaagd door het Europese revolutiejaar 1848 gaat Nederland echt ingrijpend veranderen. Het is Thorbecke en zijn aanhang die in ons land de rechtsstaat in gang zet.
Even terug naar W.F. Hermans. Een gevreesd polemist. Is Auke van der Woud dan een polemist? Ja zeker, soms wel. Leest u eens zijn lange essay Sterrenstof uit 2006. De ondertitel luidt Honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur. De mythe die daarin voor de bijl gaat is die van de opgeklopte reputatie van de architecten Cuypers en Berlage. Dit duo zou de moderne architectuur in Nederland hebben geïntroduceerd. Klopt totaal niet, aldus Van der Woud. Het is een door collega-architectuurhistorici bedachte mythe die nog altijd doorgegeven wordt.
In zijn monografieën Een nieuwe wereld (2006), Koninkrijk vol sloppen (2010), De nieuwe mens (2015), Het landschap, de mensen (2020) en De steden, de mensen (2024) zie ik de superproduktieve cultuurhistoricus Auke van der Woud als een antropoloog te werk gaan. Hij leest en interpreteert met name eigentijdse publicaties (en niet zozeer archieven van overheden of personen). Hij wandelt als het ware door landschappen, steden, dorpen en streken en doet daar zijn observaties. Zo probeert hij zich voor te stellen hoe Doeke Hellema, boer, onderwijzer en rijksontvanger te Wirdum, in december 1847 de sensatie onderging van het voor het allereerst in de donkere verte de gasverlichting van de stad Leeuwarden te zien. Dit is niet een kwestie van zoals dat misleidend heet ‘in de huid kruipen van Doeke Hellema ’ of hem ‘Einfühlen’. Maar van proberen te begrijpen hoe de mensen toen (in de negentiende eeuw) dit soort nieuwe ervaringen ondergingen. Clifford Geertz zei dat eens heel mooi: wat bedoelen we met Verstehen als dat niet opgevat kan worden als Einfühlen? Verstehen vat Geertz zelf op als ervaringen en gedachten, maar ook dingen en symbolen, in context plaatsen. Zowel ruimtelijk als in de tijd gezien. In Van der Wouds universum van de negentiende eeuw is dat een kwestie van inzicht krijgen in de vervlechting van uiterst lokale geb***tenissen met die van internationale invloeden. Doeke Hellema’s zojuist beschreven ervaring van gaslicht is niet los te maken van technische uitvinding, van sociale innovatiedrang, van de ingewikkelde realisering van ideeën en instituties, van hun onderlinge samenhang.
Kortom, dames en heren, lees Van der Wouds fraaie, gelaagde boeken en realiseer daarbij met hoeveel antropologische verbeeldingskracht ze zijn geschreven.
Yme Kuiper